Voor een indruk van gesproken dialect (NB: niet-GTRP) kan worden verwezen naar de "Sprekende
Kaart" op de website van het instituut.
De 1876 items van de afvraaglijst bestaat voor het merendeel uit
naamwoorden en werkwoorden
maar ook uit 22 zinnetjes en 106 adjectivale woordgroepen. De
database bevat daarmee ruim 1,1 miljoen eenheden. Alle elementen (als
lidwoorden en persoonsvormen) apart gerekend, met daarbij nog de
varianten-opgaven, brengt de omvang van de database op een 2 miljoen
'woorden'.
Alle opnames zijn 'nauw' getranscribeerd volgens het "International
Phonetic Alphabet" (IPA) als onderwezen door
dr. P.Th. van Reenen aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Daarbij
werd door de studenten gebruik gemaakt van een licht aangepaste
versie van W.H. Chapman's "Introduction to Practical Phonetics" (van
het Summer Institute of Linguistics).
Speciaal voor dit project werd het "Keyboard IPA" (KIPA, K-IPA)
ontwikkeld: een codering in toetsenbord-karakters (in de lage
ASCII reeks) van het IPA. Het is een uiterst flexibel
en praktische codering gebleken. Bij dezen een oproep de K-IPA
codering (met voordelen ten opzichte van het latere (X)SAMPA) ook te
gebruiken bij uw projecten. → K-IPA
Hieronder volgen enkele grafieken die betrekking hebben op de
betrouwbaarheid en de validiteit van de gegevens. (De grafieken zijn
bij gebrek aan beschikbaarheid van gegevens bij aanmaak gebaseerd op
de opnames verzorgd door het Meertens Instituut en het Nedersaksisch
Instituut.)
Allereerst volgen gegevens met betrekking tot de aantallen opnames en
transcripties: per jaar, per veldwerker, per transcribent.
De Belgische opnames zijn alle gemaakt tussen 1990 en 1993.
De rode omcirkelingen hierboven accentueren d’e kenmerken die de
betrouwbaarheid van de transcripties duiden: de korte tijdsspanne
waarin de bulk van de opnames is gemaakt en het feit dat slechts twee
personen reeds 40 procent van de (Nederlandse) opnames hebben
getranscribeerd. Zie de publicatielijst voor de titels van de
onderzoeken naar de betrouwbaarheid van de transcripties.
Uit Goeman
1999 (hoofdstuk 3, 92-93) volgen nu twee grafieken waarin de
veldwerkers die het grootste deel van de Nederlandse opnames voor hun
rekening namen, Van Houten (H) en Van Vliet (V), met elkaar worden
vergeleken en met de master-transcribent P.Th. Van Reenen (R).
Het blijkt dat de personen elkaar niet ontlopen in (uitstekende)
kwaliteit van hun 'gehoor'.
Vervolgens enkele grafieken (uit dezelfde studie, Goeman
1999, hoofdstuk 2) die mee helpen duiden dat de opnames een goed
beeld van de dialecten geven.
Voor toelichting en meer overwegingen (bijvoorbeeld over de
spreekstijlen tijdens het veldwerk): volg de verwijzing.
Eerst een grafiek van de kwaliteitsoordelen door de veldwerkers
waarvan Goeman
1999 vermeldt (hoofdstuk 2, p. 70) dat er geen significante
samenhang bestaat tussen deze oordelen en informantkenmerken.
De volgende grafieken tonen dat de samenstelling van de
informantengroep in redelijke mate overeenkomt met de samenstelling
van de veronderstelde populatie dialectsprekers.
De verdeling van plaatsen naar grootte loopt min of meer gelijk op
met de verdeling zoals destijds gold voor Nederland.:
De percentages vrouwen en mannen ontlopen elkaar net zo min in de
selectie sprekers van het project als in de gehele bevolking. In het
project is er wel een grotere vertegenwoordiging van hogere
leeftijdsklassen maar dit komt overeen met de doelstelling van het
project:
Het aantal vrouwen en mannen per leeftijdsgroep binnen het project
gaat voor een groot deel gelijk op met een schatting van het aantal
dialectsprekers per leeftijdsgroep in heel Nederland (op basis
van De Beukelaar en MŸnstermann, "De positie van het dialect in
Bredevoort", in: Staring Instituut (red) 1988 "Bredevoort, een
Heelrijkheid"). Zij het dat in het project de jongere
sprekers nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Maar dit komt overeen met
de doelstelling van het project dat zich richtte op de wat oudere
spreker:
Ook met betrekking tot de verdeling van de beroepen ontlopen het
project en de Nederlandse bevolking elkaar niet veel. Eerst volgt een
grafiek van het beroepsniveau in Nederland aan de hand van het hoogst
behaald diploma. Daarop volgt een grafiek met aantallen informanten
van het project per sociaal prestige van het beroep (wat betreft de
Nederlandse deelnemers).
Genoemde studie Goeman
1999 voorzag de sprekers van het project van een
beroepsprestige-index volgens UltŽe & Sixma 1983 ("Een
Beroepsprestigeschaal voor Nederland in de Jaren Tachtig. Mens &
Maatschappij 58: 360-82) die zich baseerden op het sociaal prestige
in de tijd van publicatie. Waar geen beroep werd opgegeven werd de
index van de partner (waar mogelijk) genomen.
Veldwerkers en transcribenten voor Nederland waren
Els van Houten (81 plaatsen) en Peter van Vliet (122 plaatsen) plus
Joke Aben, Boudewijn van den Berg, Jan Buitenhuis, Dolf Coppes,
Jo Daan, M. Engelen, Margo Fransen, Liesbeth Gijsbers, Ton Goeman,
Irene GrŸnewald, Ben Hermans, R. Hofstee, Anke Jongkind, Inge
Kemperman, Anneke Klaassen, Marjan Klamer, Gerard Kocks, Joep
Kruijssen, M. Lutz, Alice Ottow, Erwin Matthijs, Margot van Mulken,
B. Pijn, S. van der Ree, Karin van Reenen, Piet van Reenen, Annelies
De Reus, Jaap de Rooij, Marly Schellevis, M. Stols, Herma Veenhof,
Jaap Veerman, Anneke de Vries, Carole van Zaanen
Voor België zijn dat geweest
Véronique de Tier en Rob Belemans met incidentele assistentie van R. van de Kerckhove, K.
Decoodt, H. Smet - plus Joke Verbeek voor de Limburgse
toonnotaties en Geert Verleyen voor een deel van de invoer.
Voor Friesland zijn de opnames
gemaakt door Durk Veenstra en getranscribeerd en ingevoerd door
Durk Veenstra en Arjen Versloot. Ingevoerd werd ook door Wytske Rypma
en Doete Stienstra.