In dit deelproject willen we de volgende domeinen van variatie in de rechterperiferie en hun onderlinge correlaties op kaarten representeren:
Deze vier domeinen worden hieronder elk geïllustreerd.
(1) | a. | zou willen lezen/zou lezen willen/lezen willen zou | (Broekhuis 1997) |
b. | *willen lezen zou/*willen zou lezen/*/?? lezen zou willen | ||
(2) | mee Valere te willen dienen boek kuopen een | (Westvlaams, Haegeman 1994) | |
met Valere te willen dat boek kopen hebben | |||
(3) | a. | *dat Jan het boek heeft gewild lezen | |
b. | dat Jan het boek heeft willen lezen | (Infinitivus pro participio (IPP)) | |
c. | ik heb 't zeg'n heurd | (Groninger dialect) | |
(4) | a. | dat Jan een boek zou willen lezen | (Standaardnederlands) |
b. | dat Jan zou willen een boek lezen | ((West)vlaams) |
Theoretisch en typologisch is het onderzoek naar variatie in de rechterperiferie met name van belang voor inzicht in de centrale vraag of uitgegaan moet worden van SOV als basisvolgorde dan wel van SVO-volgorde in de Nederlandse dialecten. Uitgaande van een onderliggende SOV-volgorde voor de Nederlandse dialecten valt onder de rechterperiferie de positie V in de lineaire volgorde SOV en als wat na V kan of moet verschijnen.
De variatie die optreedt in niet-finiete werkwoordsclusters is zowel vanuit descriptief als theoretisch oogpunt reeds uitgebreid onderzocht. Descriptief kunnen we Kern (1912), Stroop (1970) en Vanacker (1970) citeren. Ook vanuit meer theoretisch standpunt hebben onderzoekers zich gebogen over het probleem van variatie in werkwoordsclusters, zowel in het Standaardnederlands (Evers 1975, Den Besten & Edmondson 1983, Rutten 1991, Den Besten & Broekhuis 1989), als in verschillende dialecten: het Westvlaams (Haegeman & Van Riemsdijk 1986, Den Dikken 1994), het Stellingwerfs (Zwart 1995), het Achterhoeks (Blom & Hoekstra 1996) en het Zaans (Hoekstra 1994)
Een meer systematisch overzicht van de verschillende dialecten van het Nederlands met betrekking tot deze observaties zal empirisch 'harde' implicationele generalisaties opleveren (Siewierska ed. 1997), die dan op hun beurt weer binnen een generatief perspectief kunnen geanalyseerd en verklaard worden.
Het sterke vermoeden bestaat dat er veel minder variatie bestaat in de distributie van argumenten en predikaten (niet-werkwoordelijke constituenten) in de rechterperiferie. Dit vermoeden is echter nog nergens systematisch onderzocht. Als zou blijken dat er wat deze constituenten betreft inderdaad geen variatie in de rechterperiferie optreedt, dan heeft dat belangrijke taaltypologische en taaltheoretische consequenties. Het onderzoek naar syntactische variatie moet namelijk niet alleen betrekking hebben op wat varieert, maar ook leiden tot vaststellingen in verband met wat niet varieert tussen dialecten. Dit is van cruciaal belang voor het onderzoek naar de grenzen van variatie, een thema dat zowel in de taaltypologie als binnen de generatieve grammatica een centrale rol speelt.
Terug naar projectbeschrijving