In het Standaardnederlands is meerledige negatie -- met uitzondering wellicht van expressies als nooit niet in isolatie (spreektaal) -- uitgesloten. In de Nederlandse dialecten echter bestaat er grote variatie aan meerledige negatieconstructies die nog nauwelijks in kaart gebracht is, afgezien van studies over het West-Vlaams en het Aarschots door respectievelijk Haegeman (1992, 1995) en Pauwels en wat observaties over het Betuws en het Bommelerwaards bij de Zuid-Afrikaan Scholtz (1963:88-89, 1965:91n34). Een tweede doelstelling van het project is woordvolgorde- en flexieverschijnselen in kaart te brengen waaraan negatie en gekwantificeerde expressies deelnemen.
Dit project moet de volgende kaarten opleveren:
Het onderscheid tussen deze drie verschijnselen kan als volgt worden gemotiveerd. Ten eerste is er het negatieve prefix en-, dat alleen tezamen met een of meer andere negatieve elementen kan optreden, zoals in (1).
(1) | Valère en-eet nie s'oavonds | (West-Vlaams) |
Ten tweede is er negatiecongruentie (negative concord), zoals in de volgende (genormaliseerde) Aarschotse voorbeelden, waarbij het 'overbodige' niet in (2a) in het vervolg zal worden aangeduid als niet-2 (zie ook Den Besten 1985: 16-26; 1986: 203-208).
(2) | a. | Die oude vent is nog nooit niet ziek geweest | |
b. | Bij die gierigaard eten ze nooit geen vlees |
Hierbij zou een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen negatieverdubbeling, zoals in (2a) en negatieverspreiding, zoals in (2b). Verder moet er een derde probleem onderscheiden worden, nl. het negatieve bijwoord niet-3 in de uitloop, na de werkwoordelijke eindreeks, dat alleen tezamen met andere negatieve elementen in de zin kan optreden. Dit niet-3 kan bijvoorbeeld in het Aarschots achter de zinnen in (2) gezet worden.
In dit onderzoek zal in de eerste plaats de regionale distributie van een en ander worden onderzocht: waar wordt wat gebruikt? Zijn er dialecten waarin geen meerledige negatie van welk type dan ook voorkomt? Op dit niveau zijn waarschijnlijk al een paar eenvoudige implicationele vragen te stellen. Zo valt te vermoeden dat het negatieve prefix en- en niet-3 altijd samen met negatiecongruentie voorkomen c.q. negatiecongruentie veronderstellen. Tevens valt te vermoeden dat negatieverdubbeling en negatieverspreiding elkaar veronderstellen, hetgeen zou betekenen dat ze inderdaad &eactue;én constructie vormen, maar zeker is dit niet.
Door deze geografisch-distributionele en implicationeel gerichte vraagstelling zal het project aansluiting vinden bij taaltypologisch onderzoek zoals dat van Bernini & Ramat (1996).
In dit deelproject zullen verder een aantal constructiespecifieke kwesties onderzocht worden, zoals optionele vs. verplichte negatieconstruentie afhankelijk van welke negatieve elementen gebruikt worden, beperkingen op het optreden van het negatieve prefix en-, beperkingen op het gebruik van negatiecongruentie afhankelijk van de syntactische context, mogelijke plaatsen voor niet-3 in de uitloop, enz. Het laat zich aanzien dat ook hier implicationele uitspraken afgeleid kunnen worden.
Een tweede doelstelling van het project gaat over gekwantificeerde expressies. Flexie- en woordvolgordeverschijnselen bij kwantificerende expressies vormen een onderzoeksobject waaraan zelden aandacht is besteed, hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat er interessante variatieverschillen bestaan tussen de Nederlandse en Vlaamse dialecten. Het doel van dit deelproject is enerzijds om deze variatieverschillen op te sporen en te karteren, anderzijds om de relevante verschijnselen empirisch uit te diepen en correlaties aan het licht te brengen die theoretisch en typologisch nieuwe inzichten verschaffen.
Twee voorbeelden van het syntactische gedrag van kwantificerende uitdrukkingen kunnen volstaan om dit probleem te illustreren. In het Standaardnederlands heeft de kwantificerende expressie veel een aantal mogelijkheden die in het noorden en soms in de westelijke spreektaal in meerdere of mindere mate ontbreken. Hieronder contrasteren we het Standaardnederlands met het Fries, waarvan veel morfosyntactische kenmerken eveneens in Groningse, Drentse en Noord-Hollandse dialecten voorkomen. Zo is gebleken dat het equivalent van veel niet alleen negatief-polair is in het Fries (Tamminga 1973), maar ook in delen van Groningen en Drente (Hoekstra 1997):
(15) | a. | Hij had veel gebreken | (16) | a. | Hij had niet veel gebreken |
b. | *Hy hie folle brekken | b. | Hy hie net folle brekken | ||
c. | Hy hie in protte brekken | c. | Hy hie net in protte brekken |
De negatief-polaire kwantificeerder veel heeft dus een naamwoordelijke constituent van de vorm EEN + NAAMWOORD naast zich. Daarnaast is het zo dat het Nederlands verschilt van het Fries in het feit dat veel kan vervoegd worden als bijvoeglijk naamwoord (veel/vele ANS:433). Deze feiten suggereren het bestaan van een verband tussen (aan- of afwezigheid van) flexie, constructietype en negatieve polariteit. Hetzelfde verschijnsel treedt in het Engels op, bijvoorbeeld bij much: You *(don't) eat much vs. You (don't) eat a lot. Dit illustreert dat de vormvariatie in de Nederlandse dialecten niet zelden ook van typologisch belang is.
Vergelijkbare maar niet geheel identieke observaties kunnen gedaan worden voor de kwantificerende expressie weinig. Ook bij andere kwantificerende expressies zoals telwoorden komt vormvariatie voor. Zo kennen Westvlaamse telwoorden, op enkele uitzonderingen na, drie vormen: onvervoegd, op -e en op -n, bijvoorbeeld vijf, vijve en vijven. Elk van de drie vormen kent een eigen domein van constructies waarin het kan voorkomen (Smessaert 1996). Andere variatie rond telwoorden die nader onderzoek waard is, wordt genoemd in Weijnen (1966:322) en inde atlas van Gerritsen (1991). Van bovengenoemde verschijnselen is het dus zeker dat er variatie is, maar slechts een klein deel van de variatie is bekend, en correlaties tussen vorm- en betekenisverschillen zijn nauwelijks onderzocht. Variatie in andere gekwantificeerde expressies blijft onduidelijk, en het ligt in de bedoeling daar verandering in te brengen.
Terug naar projectbeschrijving